Een zakspiegeltje voor de werkende mens
De onderwerpen die Alain de Botton aansnijdt, doen er niet zoveel toe. Het gaat hem om de wellust van het mijmeren, de verstrooiing van een amusante gedachte, het genot van een frivole inval of van een spitsvondige kritiek. Zijn wendbare pen draait zich in onverwachte, verleidelijke bochten, ze maakt danspasjes van pointe naar pointe, ze doet de lezer geamuseerd stilstaan, maar niet voor lang, want daar komt alweer een volgende geestigheid of ironische knipoog aan. De Botton zou niet misstaan in een achttiende-eeuws Parijs' salon. Hij zou daar nogal schitteren, met die badinerende toon van hem, met zijn gevatte replieken, zijn milde paradoxen en zijn puntige levenswijsheid. Om van zijn selectieve eruditie maar te zwijgen. Want je moet er toch een speciale neus voor hebben om uit het werk van droge filosofen juist die zinnetjes uit te pikken die de lezer een glimlach ontlokken.
Dat is het waarmerk van De Botton. Filosofie voor eventjes. Het maakt zijn boeken zeer geschikt voor lectuur onderweg, in de wachtkamer, op het perron of in de vliegterminal. Hij schrijft ook graag, en veel, over reizen, of preciezer: over 'onderweg zijn'. Dat is een metafoor voor het leven zelf, maar ook een gelegenheid om schaamteloos de grote en kleine onhebbelijkheden van de passerende medemens, en van zichzelf, onder de loep te leggen. Je zou hem, met wat goede wil, een hedendaagse Montaigne kunnen noemen. Die schreef ooit: 'Er is niets waarvoor ik bereid ben mij de hersens te pijnigen, ook de wetenschap niet, hoe waardevol die ook mag zijn. Ik zoek in boeken niets anders dan mij met een waardig tijdverdrijf te amuseren... Als ik genoeg heb van een boek, neem ik een ander'. Dat vlinderachtige kenmerkt ook de Botton (die deze woorden van Montaigne citeert in De troost van de filosofie, zijn bestseller uit 2000). En net als Montaigne (zonder de vergelijking op de spits te willen drijven) houdt hij de lezer graag een spiegel voor. Geen grote, statige spiegel waarin je langdurig en nauwgezet jezelf van top tot teen kunt monsteren. Dat laat hij graag aan ernstige filosofen over. Maar eerder een zakspiegeltje, net groot genoeg om een al te menselijk detail van naderbij te bekijken, een storend haartje, een vreemde gewoonte, een lastige karaktertrek. Dat doet hij in al zijn boeken, of ze nu gaan over architectuur, de liefde, filosofie, reizen, maatschappelijke status, literatuur of kunst. En het is niet anders in Ode aan de arbeid (2009).
Een wat misleidende titel trouwens, want een ode kan je dit boek echt niet noemen. De oorspronkelijke titel luidt The Pleasures and Sorrows of Work, en dat geeft veel beter aan waar dit boek over gaat. (Een beetje jammer, die eenzijdig vertaalde titel, want voor het overige is de vertaling van Jelle Noorman uitstekend). Af en toe, het is waar, barst De Botton los in loftuitingen over het vernuft van de raketingenieur, de toewijding van de industriële koekjesbakker of de vaderlijke zorg van de loopbaanbegeleider. In een hoofdstuk gewijd aan de eigenzinnige Londense kunstenaar Stephen Taylor slaat hij zelfs een lyrische, romantische toon aan. Misschien omdat De Botton de moed bewondert van die zonderlinge einzelganger, die lak heeft aan de opinio communis en iedere dag het veld in trekt om dezelfde eik te schilderen ? altijd hetzelfde, altijd anders. Maar vaker is de toon ironisch, op het melancholische af. Want al is het moderne arbeidsbestel ? hoogtechnologisch en onontwarbaar complex als het is ? een zegening voor de consumerende mensheid, die het de normaalste zaak van de wereld vindt dat zij 's ochtends de keuze heeft tussen tientallen kraakverse ontbijtgranen, toch zijn de meeste banen niet van die aard dat men er spontaan een ode voor zou aanheffen. Men zou de vreugde en de geneugten van het rijke arbeidsleven wel willen bezingen, heel graag zelfs, en ook de Botton is beslist van goede wil, maar je hoeft maar in het doffe gelaat te kijken van de pendelaar in de forensentrein, of de vlakke stem te aanhoren van de telefoniste die meer dan honderd keer per dag de hoorn afneemt ? 'met Mieke van Multitrans, wat kan ik voor u doen?' ? om te beseffen dat arbeidsvreugde of trots een te kleine vlag is om de vele ladingen te dekken die je tegenkomt in het werkveld.
Om een mogelijk misverstand uit de weg te ruimen: Ode aan de arbeid is minder een studie over arbeid dan wel over werkende mensen. Dat is een reusachtig groot verschil. De meeste boeken met 'arbeid' in de titel gaan niet over mensen, laat staan over concrete mensen van vlees en bloed, met namen en gezichten. Wel puilen ze uit van de statistieken en berekeningen van de productiviteit, of liever nog rentabiliteit. Gewoonlijk tref je al op de eerste bladzijde woorden aan als flexibiliteit, inzet, concurrentievermogen, arbeidsmarkt, rationalisering en globalisering. En grafieken, veel grafieken, en curves en tabellen vol percentages, tientallen, honderden percentages. In Ode aan de arbeid staat geen enkele wiskundige vergelijking ? tenzij die ene wiskundige kriebel op bladzijde 219, bedoeld om te illustreren hoe onbegrijpelijk De Botton wiskunde vindt (wat zijn fantasierijke verbeelding er niet van weerhoudt om zich voor te stellen hoe het schrijven eraan toe zou gaan als schrijvers konden beschikken over bondige, ondubbelzinnige symbolen om wisselende stemmingen mee uit te drukken. Een hilarische passage.) Je vindt in dit boek dus geen enkele formule, grafiek of tabel, maar des te meer werkende mensen, met naam en toenaam. Mensen met een verleden, met gedeukte dromen, angsten en nukken. Mensen met een gezicht.
Wie al eens een boek van Alain de Botton heeft doorbladerd, weet dat er meestal veel afbeeldingen in staan: foto's, tekeningen, reproducties van schilderijen, cartoons. Die illustraties dragen bij tot het verstrooiingskarakter van zijn boeken. De Botton is een van de weinige filosofen die je met hetzelfde vluchtige genot kunt doorbladeren als een magazine, en het wekt dan ook geen verbazing dat hij wordt vertroeteld door redacties van lifestylemagazines en modebladen. Ook in Ode aan de arbeid besteedt hij veel aandacht aan illustraties. Tijdens de vele reizen die hij ondernam om dit boek te schrijven, werd hij op de voet gevolgd door de fotograaf Richard Baker. Het boek beoogt niet enkel een essay te zijn, maar ook een fotoreportage. En zoals dat in internettijden hoort, kan je op
www.alaindebotton.com/work een uitgebreide selectie vinden van de foto's.
Wat was eigenlijk de opzet van het boek ? behalve dan een aanleiding om korte observaties over het alledaagse leven in een puntgave vorm weer te geven? Bij het schrijven van het boek zweefde De Botton een wijds tafereel voor ogen, een landschap vol kleine maar herkenbare figuurtjes, ieder verzonken in z'n eigen werkactiviteit. Iets als een stadsgezicht van Canaletto 'waarop je binnen één reusachtig kader dokwerkers ziet die kisten uitladen, kooplieden die op het marktplein loven en bieden, bakkers die voor hun oven staan, vrouwen die aan hun venster zitten te naaien en een raad van ministers die bijeenkomt in een paleis ? veelomvattende taferelen, bedoeld om ons eraan te herinneren welke plek van ons op grond van deze werkzaamheden binnen de menselijke bijenkorf krijgt toegewezen'. Maar tegelijk besefte hij zeer goed dat de meer dan twee eeuwen die ons van Canaletto scheiden, het onmogelijk hebben gemaakt om nog een overzichtelijk beeld van het arbeidsleven te schetsen. Het arbeidsbestel is te complex en ondoorzichtig geworden. Het lijkt te worden gestuurd door een onmetelijke intelligente collectieve geest, die de activiteiten van miljoenen mensen met elkaar verweeft tot een wereldomspannend arbeidsweb, een weefsel zo fijn en subtiel, dat geen mensenhand het ooit zou kunnen namaken. Het hele weefsel schilderen, was dus een beetje veel gevraagd. Daarom gooide De Botton het over een andere boeg. Hij besloot om zich te concentreren op enkele draden uit het arbeidsweefsel, en te laten zien hoe vernuftig die draden zich met andere hadden verknoopt. Dat gaf hem het gedroomde alibi om op reis te gaan en plekken te bezoeken waar geen toerist ooit zou neerstrijken. Hij trok naar de Malediven, waar hij enkele dagen samenleefde met tonijnvissers, hij streek neer in het half verlaten Waalse industriebekken achter Verviers om er een koekjesfabriek te bezoeken, hij woonde in Frans-Guyana de lancering van een Japanse televisiesatelliet bij, hij lag enkele weken samen met een kunstenaar in een weide in de buurt van Colchester, waarna hij een kilometerlange hoogspanningslijn door Engeland volgde, en dan bezocht hij nog een vliegtuigkerkhof in California. Wanneer men het hem had aangeboden, zou hij beslist met een duikboot zijn meegevaren onder de smeltende ijskap van de Noordelijke IJszee. Misschien iets voor een volgend boek. Want veel coherentie moet men in het boek niet zoeken. Maar dat hoeft ook niet. De samenhang in het boek is geen logische of wetenschappelijke. Wat het boek samenhoudt is de aanstekelijke, rusteloze nieuwsgierigheid van de auteur en ook diens bevallige, ietwat gemaniëreerde, voor snelle lectuur geschikte stijl.
Ode aan de arbeid is dus meer een reisverslag dan een (filosofische) studie over arbeid. Indien het enkel dat laatste was geweest, zou men heel wat inhoudelijke kritiek kunnen geven. Want voor iemand die vertrouwd is met de filosofische klassiekers, heeft De Botton zich dit keer opvallend ingehouden. De grote denkers over arbeid worden amper vermeld. De Botton doet niet de moeite om te omschrijven wat hij onder arbeid verstaat. Hij gaat nauwelijks in op de historische wisselingen van de arbeidsethos, en al evenmin op de spectaculair veranderde betekenis van arbeid in een hoogtechnologische consumptiemaatschappij. Bovendien, als deed het er niet toe, liet hij de hele sociaalwetenschappelijke literatuur over arbeid simpelweg links liggen. Maar men vergeeft het hem graag, want hij heeft een scherpe blik en een dito pen. [Walter Weyns]
Verberg tekst