BRIEVEN. Ilja Leonard Pfeijffer ontbloot de kroon van zichzelf en vele collega's in een monumentaal, overvol brievenboek. Brieven uit Genua is schaamteloos en vilein, maar ook bevlogen en gevoelig. En bovenal intelligent gecomponeerd.
Een bellenblazer. Een literaire speelvogel. Een woelwater met polemisch vuur in de sloffen.
'Een zelfverzonnen nar van het Nederlandse literaire establishment'. 'Een charlataneske woordkramer met valse papieren.' Het is maar een voorzichtige greep uit de epitheta die Ilja Leonard Pfeijffer (°1968) de voorbije jaren kreeg toegevoegd door zowel voor- als tegenstanders. Want Pfeijffer - met zijn stevig postuur, zijn drankzucht, zijn eeuwig slobberende sjaal, zijn slordig gedrapeerde haren - bezit het vermogen de lezersharten in tweeën te splitsen.
Zelf noemt hij zich zonder voorbehoud een 'man van vele manieren' (zoals zijn Verzameld Dichtwerk in 2008 luidde) en een writer at large. En dat is niet gelogen. Zonder koudwatervrees waagt hij zich aan talloze genres, van poëzie tot roman, van toneel tot kort verhaal, van reisverhaal tot column. Zijn bibliografie oogt indrukwekkend, al noemt hij zichzelf 'de luiste man op aarde'.
Ongrijpbaar
Vooral sinds De filosofie van de heuvel (het verslag over zijn fietstocht op een oude Batavus-koersfiets naar Rome) en de roman La Superba wist Pfeijffer ook een opening te forceren naar een breder publiek. In zijn dooie eentje zorgt hij zelfs voor literair toerisme naar Genua, waar Nederlanders en Vlamingen hem komen begapen op het terrasje van 'zijn' Caffè Letterario op de Piazza delle Erbe.
Het prijzenmanna vond ten slotte ook de route naar de lang in geld- nood verkerende schrijver. Niet alleen schreef hij de Libris Literatuurprijs op zijn naam - na eerdere nominaties voor zowel Gouden Boekenuil als AKO Literatuurprijs -, ook voor zijn alexandrijnenbundel Idyllen rijgt hij de poëzieonderscheidingen aan elkaar, van de VSB Poëzieprijs tot de Jan Campertprijs.
Maar hoe tastbaar en alomtegenwoordig Pfeijffer wel lijkt te zijn, toch blijft hij ongrijpbaar. Zowel in zijn poëzie als in zijn proza bedrijft hij een literair spel op hoog niveau, vol retorische kunstgrepen. 'We zijn figuranten in elkaar verzonnen autobiografie. We zijn decor van elkaars illusies': het stond er niet voor niets in La Superba. Toch is er onmiskenbaar die drang naar authenticiteit en onthechting.
De lakmoesproef valt nu te nemen. Met het vuistdikke Brieven uit Genua - aangekondigd als pen- dant van La Superba - geeft hij zich bloot. 'Geen roman, maar de romantiek van het ware leven', staat er op de achterflap van het brievenboek. Of duiken er net nieuwe vermommingen op? Binnenin is immers sprake van 'een roman, omdat ik door middel van de estafette van brieven een afgerond verhaal wil vertellen over de ontwikkeling van een persoon. Dat ik zelf die persoon ben zal ik nergens verloochenen.'
Weinig Nederlandse auteurs krijgen carte blanche in de prestigieuze maar de laatste tijd iets verwelkte Privédomeinreeks, waarin kleppers als Jeroen Brouwers, Gerrit Komrij, Maarten 't Hart en A.F.Th. van der Heijden hem met verve voorafgingen. Pfeijffer doorstaat de test met bravoure, omdat hij zonder gêne een schrijversleven in kaart brengt met al zijn ups en downs en dat gretig opblinkt: 'Ik kan de waarheid proberen op te poetsen tot zij straalt als fic- tie.' Misschien ook omdat hij zichzelf niet spaart. Worstelingen met of lofredes op de alcohol, zijn bohemienachtige terrassenbestaan in Genua en 'de voortdurende catwalk van mijn minaressen én telkens weer nieuwe allerlaatste vriendinnen', pijnlijk genoeg soms met naam en toenaam, Pfeijffer draait er zijn hand niet voor om.
Tegelijk snijdt Brieven uit Genua een onmetelijk aantal onderwerpen aan, met veel ruimte voor politiek en migratie, Berlusconi, aikido, de bekrompen en tegelijk superieure Nederlandse mentaliteit én een stroom aan lichamelijke ongemakken. De meest prominente passages omvatten natuurlijk het literaire leven met zijn cyclus van prijsuitreikingen, gehengel naar productiesubsidies, gekonkelfoes en kroegbezoeken. Haast teder zijn de jeugdherinneringen waarin Pfeijffer scènes oprakelt uit zijn Rijswijkse dagen in gloedvolle brieven aan zijn moeder, die het nu treurig vindt dat hij in het verre Italië vertoeft.
Smeuïg
Brieven uit Genua is vanaf de eerste pagina een beroezend feest om te lezen. Zwierig, met vuur en vaart, soms met aplomb en dan weer duivels aards vat Pfeijffer zijn bestaan vanaf april 2012 tot en met september 2016. Hij omschrijft de verzameling epistels zelf als een 'oerboek', waarin hij poogt 'zowel het nieuwe leven te beschrijven' als 'om te kijken naar de halve weg die achter mij ligt'.
Pfeijffers brieven zijn gericht aan diverse adressanten, van wie zijn ex-geliefde Gelya (met wie hij de fietstocht naar Rome ondernam) de belangrijkste is, naast zijn moeder of officiële instanties als het Letterenfonds, plus opgesmukte 'brieven aan mezelf op jongere leeftijd'. Zorgvuldig gecomponeerde monologen zijn het, vol gotspes en aforistische parels. Reken maar: 'Slechte smaak is een miljoenenbusiness, maar daarvoor ontbeer ik tot mijn oprechte spijt het talent.' Al is er ook ironische gezwollenheid: 'Ik leef voor mijn kunst zoals een samoerai leeft voor het voorrecht om te mogen sneven voor het vaandel van zijn heer en meester.'
Brieven uit Genua telt veel revelaties, maar onthult vooral de oorsprong van Pfeijffers mateloosheid, die zich ook in de omvang van dit 700 pagina's tellende boek weerspiegelt. Die mateloosheid, 'die mij zo prachtig past als een te wijde jas vol vetvlekken', is hem al in zijn vroege jeugd aangeleerd door zijn ouders, onder meer tijdens vakanties in de Provence, waar zijn oma dronken werd gevoerd. Toch is het de kunst om tijdens drankgelagen nooit je waardigheid te verliezen, een truc van zijn vader die hij zeer ter harte nam: 'Je kunt met mij na veertien glazen sherry nog schaken en discussiëren over filosofie en politiek.'
Alcohol doordesemt dit boek, tot aan het slot toe, waar Pfeijffer 'een eminente hepatoloog' raadpleegt om de drankduivel te bezweren, met een ontsteking aan zijn reet als alarmsignaal. Genua en haar couleur locale (en personages uit La Superba zoals de 'stijlvolle, confabulerende Britse alcoholist' Don) krijgen een royaal eerbetoon. Pfeijffer toont zich de aandachtige, liefdevolle notulist van de stad, Genua is voor hem 'als leven in de fantasie van zijn jeugd'.
Veel lezers gaan zich vervolgens verkneukelen in de wijd en zijd rond- gestrooide anekdotiek over schrijverscollega's en het literaire leven, alsof je kwaadaardige cartoons van Peter van Straaten onder de neus krijgt. En al debiteert Pfeijffer zijn superieur verwoorde roddel soms achteloos tussen neus en lippen, de woede bij de getroffenen zal er niet minder om zijn.
De beschaafde NRC-recensent Thomas de Veen, bijvoorbeeld, die tijdens een interview in Genua het dranktempo niet aankan en bij nacht berooid, bestolen en zonder schoenen eindigt. Of wat te denken van de passages over de scheiding van Joost Zwagerman of de typering van Joost de Vries als 'ambitieuze melkmuil met zijn hoge, betweterige stemmetje'? Pfeijffer schept er een vilein genoegen in de kroon te ontbloten, zoals over Dimitri Verhulst, met wie hij backstage nochtans goed opschiet.
De smeuiigste anekdotiek en situatiehumor puurt hij trouwens uit zijn tournees met Behoud de Begeerte, zoals Saint Amour. Met pek en veren smeert hij het jonge trio Jamal Ouariachi, David Pefko en Daan Heerma van Voss in, die na een optreden donderjagen met twee Roemeense hoertjes die ze per taxi hebben laten ophalen. De ochtend erna ogen ze bij het ontbijt als 'te vroeg oud geworden decadente dichters uit een vorige eeuw': 'De bloem der natie zat met geknakte nekjes in het duurste hotel van Antwerpen sip aan rietjes te sabbelen van hun majestueuze cocktails.' Pfeijffer gooit er vervolgens een portie machismo bovenop, pronkend met hoe hij het aangepakt zou hebben: 'Wij waren mannen in die tijd.'
Megalomaan
Ook de AKO-uitreiking 2013 met haar schrale menu wordt vermakelijk beschreven, met een flinke sneer naar ex-Antwerps burgemeester en juryvoorzitter Patrick Janssens: 'Toen de stemmen (...) nog steeds staakten, heeft de oud-burgemeester van Antwerpen een muntje opgeworpen dat toevallig goed viel voor de ex-stadsdichteres van Antwerpen (Joke van Leeuwen, DL) tijdens zijn ambtsperiode, tevens zijn dierbare huisvriendin.'
Prachtig en gevoelig zijn dan weer de portretten van Gerrit Komrij, in wie hij zich herkende: 'Ik begreep dat zich achter al zijn maskers niemand schuilhield omdat hij al zijn maskers waarlijk was. Zijn geest was te lenig en te levendig om zich te beperken tot één enkele bloedserieuze persoonlijkheid.'
En ook Thomas Blondeau wordt geprezen, 'een in en in lieve jongen die dat uit verlegenheid probeert te verbergen achter een grijnzend masker van geraffineerde grappen en daar voor de helft in slaagt'.
Zo meandert en slingert dit boek verder, zich uiteindelijk oppeppend tot een boulimische, volvette turf die volkomen uit zijn voegen barst. Mag het allemaal niet wat minder megalomaan, vraag je je meermaals af? Misschien wel, want de schrijver valt geregeld in herhaling. Toch ga je niet mopperen dat Pfeijffer af en toe buiten zijn oevers treedt, vooral omdat hij stilistisch altijd weer de meubels redt.
Zonde is het wel dat dit Privédomein-deel par excellence geen register bevat. Zo kon je nog sneller traceren op wie Pfeijffer zijn schietloodjes richt en waar de vervaarlijkste roddels zich bevinden. Want dat deze autobiografische maskerade vol ongemakkelijke waarheden her en der een bommetje legt, lijdt geen twijfel.
Op maandag 7 maart is Ilja Leonard Pfeijffer te gast bij Behoud de Begeerte, in het auditorium van de Bib Permeke. Piet Piryns interviewt Pfeijffer die avond over Brieven uit Genua.
Op donderdag 10 maart interviewt Dirk Leyman Ilja Leonard Pfeijffer samen met Joost Vandecasteele op het festival Mind the Book, www.mindthebook.be.
Ilja Leonard Pfeijffer, Brieven uit Genua, De Arbeiderspers, zowel in Privédomein als paperback, 703 p.,
Verberg tekst