Ilja Leonard Pfeijffer is niet voor een gat te vangen, niet als schrijver, niet als dichter. De enige zekerheid in zijn nieuwe bundel Idyllen is dat het bergaf gaat.
Idyllen is helemaal niet idyllisch. Dit is een bundel die onder meer over waarheid en leugen gaat. Het is veeleer een bedwelmende hellevaart, te land, in de lucht en vooral ter zee met metaforische vehikels (schepen, vliegtuigen) langs het territorium van een avondland dat aan afbrokkeling onderhevig is.
Al ontkent Pfeijffer het misschien, hij geeft voortdurend vorm aan zijn ondergangsgedachte. Het enige wat vaststaat, is dat het flink bergaf gaat. Met alles. 'De winter komt', luidt het herhaaldelijk. Het wemelt van motiefjes die zeer frequent herhaald worden en die daar op verder borduren. De dichter ondergraaft intussen de schone schijn, onder meer door de beroemde regel van Nijhoff om de haverklap te citeren: 'Er staat niet wat er staat.' Het gaat slecht in de wereld; geen mens vindt er zichzelf nog in terug. Er is niemand die nog heet zoals hij zou willen heten. En het is overal nacht: 'De nacht is aangezegd', is een van de vele leidmotieven, 'de warre uren waaien'. Al van in de eerste versregels luidt het: 'Ik weet niet hoe ik mij moet zijn.' Dat komt allicht door een dreiging als deze: 'Ieder tikkend uur/ is ieders laatste uur.' Pfeijffer doet er werkelijk alles aan om volop te bestaan, terwijl hij vast moet stellen dat anderen dit beter kunnen.
Zwalpend schip
Is Idyllen een aangrijpende bundel? Nee, meestal niet. Is het een romantische bundel? Bah, eigenlijk ook niet: de romanticus wordt gedefinieerd als een lul. We lezen deze verzen: 'De liefde is voor jou niets dan een slimme zet/ en romantiek hoort op het openbaar toilet'. Is het een bundel waarin de dichter veel empathie met zijn medemens etaleert? Evenmin. Is het een bedwelmende bundel? Jazeker. Zelden weet taalmuziek in gedichten je zo in te palmen: dat is alleen de allergrootsten gegeven. Pfeijffer toont zich de evenknie van Nijhoff en Eliot.
De dichter begeleidt ons naar de muffe krochten van de menselijke ziel. Hij doet dit in registers die variëren tussen het bacchanale, het hoerige, het scabreuze, het scatologische en hier en daar toch ook het sensuele. 'Ze heette Juliet. Ze was een vol toilet', lezen wij ergens. Er wordt gulzig aan pikken gezogen. Pfeijffer zit om geen vulgariteitje meer of minder verlegen, maar hij is niettemin op zoek naar zijn Juliette, Giulia, Julia: vrouwen die onder verwante namen zijn nogal absolute geliefde moeten belichamen. 'Ik heb mijn rust aan zoveel Julia's vergooid./ Begeren is uitputtend', heet het. Hij benijdt de vrouw bovendien omdat hij er zelf geen is. 'Van wat ik heb gemist, heb ik het meest gemist/ om vrouw te zijn', staat er.
Dit is een bundel over missen en verliezen: 'Aan alles valt altijd wel iets te restaureren./ Het leven is niets anders dan steeds repareren.' En een paar regels verder heet het zo: 'Ik repareer mezelf kapot.' De dichtkunst als vorm van reparatie: een klassiek item.
Aan al die pogingen tot herstel ga je echter wel kapot. De wereld is zichzelf kwijtgeraakt en is verworden tot een zwalpend schip waarvan ook de kapitein kompasloos is. Er is geen groter geluk mogelijk dan in de gedachteloosheid: 'Bestaan is tegen beter weten in te pogen/ om niet te denken wat je best zou kunnen denken'. Tal van citaten kunnen deze stelling kracht bijzetten. 'Ik wou dat ik soms even zonder woorden kon', voegt Pfeijffer eraan toe.
Oekraïense hoerententen
Je kunt overigens de hele tijd met het potlood in de aanslag zitten: de dichter heeft een groot talent voor bon mots die niet zelden het wereldbeeld dat hij ophangt, ondersteunen. Dat beeld wordt geïllustreerd door langere epische taferelen die zowel op de hellingen van wielerklassiekers, genre Ronde van Vlaanderen, als in Oekraïense hoerententen kunnen worden gesitueerd. Want Pfeijffer is niet voor één gat is hij niet te vangen. 'Soms ga ik onherkenbaar als mezelf vermomd/ naar plakkerige heiligdommen van weleer,' schrijft hij.
Af en toe demonstreert hij enig zelfbeklag. Dat accepteer je omdat hij pagina's lang niet nalaat zichzelf te kleineren. Hij stelt zijn eigen dichterschap en de ontvankelijkheid daarvoor bij zijn medemens ter discussie: 'Het volk dat zich verzamelt rond het tabernakel/ heeft geen behoefte aan gedicht.' Maar tot al dat nietige dat hij beschrijft, behoort hij in feite ook zelf.
Pfeijffer is zo'n slimme dichter die zich afvraagt of het wel een goede zaak is dichter te zijn. En welke soort dichter dan wel? Sinds zijn debuut verandert hij van poëtica als van ondergoed. Met Idyllen is zijn zekerheid beslist niet toegenomen. Alsof hij het zelf ook niet meer zo goed weet. Sterker: wil hij het wel weten? Voor een 'zesmingedicht' wil hij het beslist niet doen en hij gaat voluit de confrontatie aan met al die 'lieve dichtertjes in Nederland en België'. Maar hij krijgt weinig vaste grond onder zijn wankele wereldbeeld. Veel meer zekerheid dan deze is er niet: 'De winter komt en hij zal vele jaren duren.'
ILJA LEONARD PFEIJFFER
Idyllen. Nieuwe poëzie.
De Arbeiderspers, 184 blz., 21,50 euro (e-boek 12,99 euro).
De auteur: verdient al jaren zijn sporen met teksten van allerlei allooi. Kreeg vorig jaar de Libris Literatuurprijs voor zijn roman La Superba, die zich in zijn woonplaats Genua afspeelt.
Het boek: vijftig min of meer lange gedichten die aan Nijhoff, Whitman, Goethe en andere meesters refereren. Elk gedicht bestaat uit alexandrijnen van twaalf of dertien lettergrepen, verspreid over rijmende disticha.
ONS OORDEEL: een van de briljantste, imposantste en meest virtuoze dichtbundels van het jongste decennium.
Luuk Gruwez ■
Verberg tekst