Schrijver Kjell Westö (1968) behoort tot een tamelijk onbekende minderheid in Europa: de Zweedstalige Finnen. Ze maken niet meer dan zes procent van de bevolking uit, maar hebben altijd hun stempel gedrukt op de Finse cultuur, van componist Sibelius tot Linux-oprichter Linus Torvalds. De Zweedstalige Finnen zijn overigens geen onderdrukte minderheid, hun rechten zijn stevig verankerd in de Finse grondwet. In tegenstelling tot veel Zweedstalige Finnen, beheerst Westö naar eigen zeggen even goed het Fins als het Zweeds, al blijft het Zweeds toch zijn favoriete schrijftaal.
In zijn jongste roman, 'De zwavelgele hemel', komt Westö, zelfverklaard 'geografisch realist' met een obsessieve interesse in zíjn stad Helsinki, terug op zijn favoriete thema's: de Finse hoofdstad en sociale klassentegenstellingen. De roman beslaat ruim een halve eeuw, van de jaren zestig van de twintigste eeuw tot nu. De naamloze ik-figuur die het verhaal vertelt, is zestig jaar oud a…Lees verder
Schrijver Kjell Westö (1968) behoort tot een tamelijk onbekende minderheid in Europa: de Zweedstalige Finnen. Ze maken niet meer dan zes procent van de bevolking uit, maar hebben altijd hun stempel gedrukt op de Finse cultuur, van componist Sibelius tot Linux-oprichter Linus Torvalds. De Zweedstalige Finnen zijn overigens geen onderdrukte minderheid, hun rechten zijn stevig verankerd in de Finse grondwet. In tegenstelling tot veel Zweedstalige Finnen, beheerst Westö naar eigen zeggen even goed het Fins als het Zweeds, al blijft het Zweeds toch zijn favoriete schrijftaal.
In zijn jongste roman, 'De zwavelgele hemel', komt Westö, zelfverklaard 'geografisch realist' met een obsessieve interesse in zíjn stad Helsinki, terug op zijn favoriete thema's: de Finse hoofdstad en sociale klassentegenstellingen. De roman beslaat ruim een halve eeuw, van de jaren zestig van de twintigste eeuw tot nu. De naamloze ik-figuur die het verhaal vertelt, is zestig jaar oud als hij met zijn project begint. Hij vraagt zich af wie hij is geweest en wat zijn leven heeft betekend. Het boek is door en door nostalgisch, een gevoel dat de schrijver oproept met het terugkerende beeld van de zwavelgele hemel, die zich aftekent op betekenisvolle of emotionele momenten.
Alles begint op het moment dat de vader van de hoofdfiguur 'het boshuisje' huurt op Ramsland, een schiereiland in de Finse Golf op veertig kilometer van Helsinki. Op een van zijn talloze fietstochtjes ontmoet de tienjarige hoofdpersoon de kinderen van het verderop gelegen landgoed Ramsvik: Alex en Stella Rabell. Het klikt meteen tussen hem en Alex, die hem verhalen vertelt over zijn grootvader Poa en zijn vader Jacob. "Wij zijn een ondernemersgeslacht", snoeft Alex tegen zijn nieuwe vriend, die versteld staat van de gewichtige klank van het woord dat zijn tienjarige vriendje in de mond neemt. Zijn fascinatie voor de rijke familie is enorm. De vriendschap met Alex zal zijn hele leven blijven duren, de verliefdheid op zus Stella al evenzeer.
Niet alleen de ik-figuur raakt bevriend met Alex en Stella, er cirkelen nog meer jongelui om de rijke kinderen heen. Zo is er Jan-Roger Johanssen, zoon van een alcoholicus die de ik-figuur terroriseert met zijn vechtpartijen. Tot het groepje behoort ook de bescheiden, maar intelligente Linda Vogt en de ernstige Krister Tuominen, een jongen die 'er toen al uitzag alsof hij piekerde over het slechte in de mens'.
Het behoort tot het genie van Westö dat hij op basis van talloze jeugdtaferelen toont hoezeer het karakter van elk van deze figuren als kind en jongere al voorafspiegelt wie ze later zullen worden. Jan-Rogers blijft op volwassen leeftijd even brutaal als hij als kind al was, Krister even ernstig en Alex even kil. Alex ontpopt zich in de loop van zijn leven tot een bikkelharde zakenman, die nietsontziend omgaat met de medewerkers van zijn vele bedrijven, zelfs als dat vrienden zijn. En dan is er nog Stella, met wie de hoofdpersoon als adolescent al een liefdesrelatie heeft. Die komt later weer tot leven in wat de schrijver hun 'liefde 2.0' noemt. Toch slagen ze er pas veel later in om echte vrienden te worden.
'De zwavelgele hemel' biedt ook een reflectie over sociale klassen. Het valt te begrijpen dat de ik-figuur als kind zelden over zijn bescheiden familie vertelt tegen de rijke kinderen Rabell: "Het was allemaal te armzalig." Maar als volwassene kijkt hij met een andere blik naar zijn ouders. Zijn vader zet hij neer als een onverbeterlijke optimist, die in de jaren zestig vrolijk rondrijdt met een oude Simca en dweept met George Harrison. Ook als zijn vader aan lager wal geraakt, blijft hij hem tekenen als een integer personage, bij wie het goed toeven is. Alles bij elkaar komt de verteller uit een veel warmer nest dan de Rabells, waar burgerlijke afstandelijkheid en berekening de relaties tekenen.
De schrijver neemt wel ruim de tijd om alles wat hij kwijt wil aan het papier toe te vertrouwen. Dat de ik-figuur het ook per se wil hebben over zijn grote droom om schrijver te worden, is jammer: dergelijke passages willen nogal eens langdradig uitvallen. Maar in het scheppen van sfeer en de toonzetting van de nostalgie is de schrijver erg bedreven. Dat maakt deze groots opgezette, epische roman echt meeslepend.
Verberg tekst