De Noorse schrijver Lars Mytting (1968) heeft in eigen land een bestsellerstatus verworven met zijn opmerkelijke boek 'De man en het hout'. Daarin bracht hij geestdriftig verslag uit van alle mogelijke aspecten van vuur maken en hout stapelen; iets wat de Noren gretig verslonden. Ook zijn roman 'De vlamberken' ging over hout. En wie dacht dat het onderwerp daarmee wel uitgeput was, komt bedrogen uit want voor zijn derde boek, een roman, verzon Mytting met weer een nieuwe invalshoek om het toch weer over zijn favoriete materiaal te hebben. 'De zusterklokken', het eerste deel van een trilogie (!), draait rond de Noorse houten staafkerken.
Plaats van handeling is het (fictieve) dorp Butangen in het Gudbrandsdal, een ontoegankelijke regio in zuidoost Noorwegen, waar de schrijver zelf is opgegroeid. "In het Gudbrandsdal leefde ieder zijn leven binnen de omheining, in een gestage, trage dans met de jaargetijden." Eind negentiende eeuw was de streek sterk verarmd, 'geteisterd door …Lees verder
De Noorse schrijver Lars Mytting (1968) heeft in eigen land een bestsellerstatus verworven met zijn opmerkelijke boek 'De man en het hout'. Daarin bracht hij geestdriftig verslag uit van alle mogelijke aspecten van vuur maken en hout stapelen; iets wat de Noren gretig verslonden. Ook zijn roman 'De vlamberken' ging over hout. En wie dacht dat het onderwerp daarmee wel uitgeput was, komt bedrogen uit want voor zijn derde boek, een roman, verzon Mytting met weer een nieuwe invalshoek om het toch weer over zijn favoriete materiaal te hebben. 'De zusterklokken', het eerste deel van een trilogie (!), draait rond de Noorse houten staafkerken.
Plaats van handeling is het (fictieve) dorp Butangen in het Gudbrandsdal, een ontoegankelijke regio in zuidoost Noorwegen, waar de schrijver zelf is opgegroeid. "In het Gudbrandsdal leefde ieder zijn leven binnen de omheining, in een gestage, trage dans met de jaargetijden." Eind negentiende eeuw was de streek sterk verarmd, 'geteisterd door overbevolking, overstromingen, droogrot, dronkenschap en bevroren graanoogsten'. Maar één ding heeft Butangen wel: een prachtige staafkerk uit de vroege Middeleeuwen. Net als alle staafkerken uit de Vikingtijd was het bouwwerk versierd met slangen en draken, 'motieven van het oude heidense geloof onder een christelijk vernisje'.
Tot zijn verbijstering moet de nieuwe dominee Kai Sweigaard vaststellen dat dat heidense geloof in magische praktijken en mythische wezens anno 1880 nog springlevend is in zijn gemeente. De enige die zijn vooruitgangsideeën begrijpt, is Astrid Hekne, een jonge vrouw die zich gevangen voelt in het dorp. Astrid is een nazaat van de man die eeuwen geleden 'de twee zusterklokken' aan het dorp heeft geschonken als aandenken aan zijn echtgenote die het leven liet in het kraambed en aan zijn jong gestorven Siamese tweeling Halfrid en Gunild. In de klokken is het familiezilver verwerkt. Hebben ze daarom zo'n allesdoordringende klank? En klopt het dat ze uit zichzelf luiden bij naderend onheil, zoals de dorpelingen geloven?
Als een oude vrouw sterft van de kou tijdens een dienst in de onverwarmde staafkerk, besluit de dominee een moderne, verwarmde kerk te bouwen. Om dat plan te financieren, verkoopt hij de staafkerk aan de Duitse koning Friedrich Wilhelm IV, die het gebouw wil afbreken en heropbouwen in Duitsland. Voor deze eigenaardige geschiedenis baseerde Mytting zich vermoedelijk op het verhaal van de staafkerk van Vang, die in 1841 in Noorwegen werd afgebroken om balk voor balk opnieuw te worden opgebouwd in Krummhübel in Neder-Silezië, dat destijds tot Pruisen behoorde (nu: Karpacz in Polen).
Om de verplaatsing van de kerk in goede banen te leiden, komt architect Gerhard Schönauer helemaal vanuit Dresden naar Butangen. Binnen de kortste keren is de nieuwsgierigheid van Astrid Hekne gewekt. De twee worden verliefd en dromen ervan in Dresden te gaan wonen.
Schönauers bedenkingen over de kerk vormen een belangrijk deel van de roman. Want Gerhard mag dan een verlichte architect uit Dresden zijn, ook hij wordt bevangen door de magische verhalen over de klokken. Tijdens het afbreken van de kerk vallen ze zowaar naar beneden. Het incident maakt de dorpelingen nog wantrouwiger. Niemand wil nog meewerken en er moeten timmerlieden uit Bergen aan te pas komen om de klus te klaren.
De schrijver schildert schitterend de strijd tussen traditie en moderniteit. Dat hij daarbij niet altijd blind de kant van de vernieuwing kiest, maar ook de magische wereld laat resoneren, maakt zijn verhaal des te geloofwaardiger. Bovendien brengt Mytting de negentiende eeuw melancholisch in beeld, een tijd van armoede, honger en bijgeloof, waaruit ontsnappen onmogelijk was. Bovenal is de schrijver helemaal in zijn element als hij het heeft over de staafkerk, hoe ze eruit ziet, hoe ze gebouwd is, welke figuren ze toont en wat voor genie er nodig was om zo'n ingewikkelde constructie tebouwen zonder tekening. In die zin is 'De zusterklokken' weer een prachtige ode aan het hout en zijn bewerkers.
Verberg tekst