Paul Verhaeghe argumenteert dat elke identiteit de drager ervan principieel overstijgt. Wie de eigen identiteit aftast, vindt niet alleen onvervreemdbare karakteristieken, maar ook eigenschappen die van buitenaf zijn opgelegd, alsook trekken waarvan het niet eens te achterhalen is of ze oorspronkelijk mezelf, dan wel een ander toebehoren. Verhaeghe pleit voor een begrip van identiteit dat het fundamenteel sociaal en intersubjectief aspect ervan mee in rekening brengt. Naast het noodzakelijke moment van de ontdekking en vrijwaring van autonomie is er de niet minder noodzakelijke heteronomie van het delen van waarden en normen met anderen.
Dat Verhaeghe de beweging van zichzelf buiten zichzelf te vinden vooral normatief en axiologisch duidt, moet wellicht worden verbonden met de ethische inzet van het essay. Die ethische bezorgdheid zorgt voor de ondertoon van het boek, dat voor het overige uit meestal wetenschappelijk onderbouwde analyses bestaat, aangevuld met suggesties ter wijzig…
Lees verder
Paul Verhaeghe argumenteert dat elke identiteit de drager ervan principieel overstijgt. Wie de eigen identiteit aftast, vindt niet alleen onvervreemdbare karakteristieken, maar ook eigenschappen die van buitenaf zijn opgelegd, alsook trekken waarvan het niet eens te achterhalen is of ze oorspronkelijk mezelf, dan wel een ander toebehoren. Verhaeghe pleit voor een begrip van identiteit dat het fundamenteel sociaal en intersubjectief aspect ervan mee in rekening brengt. Naast het noodzakelijke moment van de ontdekking en vrijwaring van autonomie is er de niet minder noodzakelijke heteronomie van het delen van waarden en normen met anderen.
Dat Verhaeghe de beweging van zichzelf buiten zichzelf te vinden vooral normatief en axiologisch duidt, moet wellicht worden verbonden met de ethische inzet van het essay. Die ethische bezorgdheid zorgt voor de ondertoon van het boek, dat voor het overige uit meestal wetenschappelijk onderbouwde analyses bestaat, aangevuld met suggesties ter wijziging van de hedendaagse visie op arbeid, consumptie en de zorg voor zichzelf.
Het gaat niet om een verlies van waarden en normen, maar om een fundamentele wijziging ervan. Een wijziging die, evenwel, tot een aantal paradoxen leidt. Ten eerste, de waarden en normen lijken ook van aard te zijn veranderd. Zijn waarden en normen per definitie sociaal verworven en gedeeld, dan blijken ze nu vooral in competitie met anderen beleefd te worden en dus asociaal van strekking te zijn. Ten tweede, deze verandering gaat niet gepaard met een verminderd schuldgevoel. Die schuld betreft de inrichting van het eigen leven. We moeten van het leven iets maken en wie het niet maakt, heeft dit uitsluitend aan zichzelf te danken. De paradox schuilt hier in het schijnbaar onproblematisch samengaan met het voortdurend grijpen naar verontschuldigende verklaringen: voor genetische bepaaldheid of voor een traumatiserende kindertijd kan men moeilijk ter verantwoording worden geroepen.
Dit samengaan van schuld en verontschuldiging ziet Verhaeghe aan het werk in een sociaal-darwinistische interpretatie van de vigerende meritocratie. Met dit laatste wordt bedoeld dat elkeen naar zijn of haar verdienste een beloning ontvangt. Het sociaal-darwinisme slaagt erin schuld en verontschuldiging samen te denken. Enerzijds is de competitie goed, want ze leidt tot betere prestaties, hogere productiviteit en meer begeerde waren, anderzijds kan men bij mislukking verwijzen naar genetische beperkingen en een biologische noodlottigheid.
Zo kan Verhaeghe de belangrijkste stelling van het boek formuleren: we leven niet in een onveranderlijke natuurstaat; hoewel we op verschillende manieren gedetermineerd zijn, hebben we de mogelijkheid om over zowel omstandigheden als onze plaats daarbinnen na te denken en die eventueel te veranderen. Hier legt hij de vinger op de zere plek van de neoliberale ideologie, die pretendeert neutraal, objectief en postideologisch te zijn, terwijl die er een zeer bediscussieerbaar mens- en wereldbeeld op nahoudt. Het treurige is dat de talloze keuzes en acties die vanuit het neoliberalisme worden genomen, de maatschappij op zo’n manier veranderen dat die ideologie haar eigen gelijk ermee bevestigd ziet.
Verhaeghe is overtuigd van de beperkte, maar daarom niet minder reële maakbaarheid van mens, samenleving en de interactie tussen die twee. Zijn idee is dat we in de hedendaagse emotionele egoïst diens emoties en ego moeten aanspreken en aanwenden om daarmee positieve verbanden te leggen met mogelijke ecologische, sociaal-economische en politieke wijzigingen. Dat is niet vanzelfsprekend en Verhaeghes denken is op dit punt complex genoeg om te erkennen dat we in de eerste plaats ook zélf deel uitmaken van het probleem.
Identiteit is een moedig boek waarmee Verhaeghe de veilige grenzen van zijn academische en klinische expertise verlaat voor een cultuurfilosofische en ideologiekritische reflectie.
(Dit is een abstract van een artikel van Dominiek Hoens. De volledige tekst is verschenen in De Leeswolf 8, 2012.)
[Dominiek Hoens]
Verberg tekst