Waardig en kwetsbaar
In november 1989 krijgt een oudere vrouw te horen dat ze maagkanker heeft. 'Haar eerste reactie was: heb ik jarenlang 's nachts wakker gelegen, vooral toen de kinderen nog klein waren, doodsbang dat ik aan longkanker zou doodgaan, en dan krijg ik maagkanker. Wat zonde van de tijd!'
Zonde van de tijd ? het is een verzuchting die in deze gedempte, herfstige roman over het kluwen van verloren kansen, spijt en schuld nog lang na-echoot. De vrouw vertelt haar man dat ze enkele dagen alleen wil zijn en neemt de veerboot van Oslo ? waar ze woont ? naar Frederikshavn in haar geboorteland Denemarken, waar het gezin een zomerhuisje heeft. Daar komt haar zoon Arvid, een van haar vier zonen, haar opzoeken. Erg opgezet met zijn bezoek is ze niet ? ze gedoogt hem, met een ironie die soms mild en geduldig is, soms nors. Met Arvid gaat het niet goed. Zijn vrouw wil scheiden, om zijn radeloosheid te verzachten maakt hij met zijn twee dochtertjes lange autoritten door de heuvels rond Oslo, als het hem te veel wordt knijpt hij dwangmatig de ogen stijf dicht. En zijn moeder had hij al een tijdje proberen te ontlopen, 'omdat ik niet wilde horen wat ze over mijn leven te zeggen had.' Er is veel tussen hen gebeurd, maar ze hebben de woorden en de gebaren niet om erover te praten.
Ik vervloek de rivier des tijds is een complexe en subtiele moeder-zoonroman. Petterson schakelt vakkundig terug van het vakantiehuisje naar scènes uit Arvids verleden, vooral naar het jaar waarin hij vanuit vage maoïstische sympathieën besloot om van school te gaan, lid te worden van de communistische partij en als arbeider aan de lopende band te gaan werken. Zijn moeder, een eigenzinnige en nieuwsgierige vrouw met een grote honger naar boeken en films, heeft zelf haar hele leven als arbeidster gewerkt en begrijpt hem niet: wanneer hij haar over zijn plannen vertelt, geeft ze hem een klap in zijn gezicht. Arvid zet koppig door, gesteund door zijn verliefdheid op een schoolmeisje dat bij hem intrekt en dat later zijn vrouw wordt. De kloof met zijn moeder blijft. Voor haar vijftigste verjaardag bereidt hij een verzoenende toespraak voor, maar hij is te dronken om hem uit te spreken; hij mompelt alleen maar dat hij zich niks van haar kan herinneren.
De moeder is altijd een fan geweest van Marlon Brando ('zijn norse acteerstijl, onuitgesproken, maar duidelijk'), veel meer dan van James Dean ('te overgevoelig, te onvolwassen, geen ruggengraat'), maar de allergrootste vond ze Montgomery Clift: 'zijn kwetsbaarheid, zijn ogen, zijn waardigheid'. Ook deze roman van Per Petterson is een meditatie over een onmodieus thema: mannelijkheid. Wat betekent het om je als een man te gedragen? Bij Petterson is het een moreel en esthetisch ideaal. Het heeft te maken met kwetsbaarheid die je moet toestaan en uithouden, met waardigheid, met stoïcijns geduld, een laconiek soort volwassenheid. Arvid is 37, maar de waardigheid die hij zoekt, ontglipt hem meestal, vooral als hij bij zijn moeder is. Een man uit één stuk is hij niet, 'er loopt een barst door mijn leven, een kloof', en hij vreest dat zijn moeder altijd heeft vermoed dat hij een 'foutje' in zijn karakter heeft gehad, 'een barst in het fundament die elk jaar groter zou worden'.
In andere romans laat Petterson zijn mannelijke personages bevrijding vinden in zware fysieke inspanningen ? hij is erg goed als hij de kracht en het doorzettingsvermogen kan beschrijven die je voor zulke zware klussen nodig hebt. Met veel gezwoeg hakt Arvid de grote dennenboom voor het zomerhuisje om, iets wat zijn moeder hem al een tijd had gevraagd, maar ze reageert onverschillig ? intussen raakt ze bekneld in haar eigen drama, het dagende besef dat haar leven niet zo geworden is als ze had verwacht, dat ze misschien kansen heeft vergooid.
Ik vervloek de rivier des tijds ? een titel die is ontleend aan een versregel van Mao ? gaat niet alleen over ontoereikendheid en hunker naar erkenning, over pijnlijke herinneringen, schaamte en gêne. Petterson beschrijft ook momenten van verbondenheid tussen moeder en zoon, een verbondenheid die vaak opgloeit door de boeken die ze samen lezen. En er zijn fraaie beschrijvingen van de broze liefde tussen Arvid en zijn veel jongere vriendinnetje ? 'het was niet te bevatten dat iets wat zo mooi was verbrijzeld kon worden en uiteindelijk volkomen kon verdwijnen.' Maar verdwijnen doet het, soms achteloos, soms met zelfdestructieve medeplichtigheid ? in zijn plotse agressieve impulsen doet Arvid soms denken aan de personages van Hamsun. Tijdens de overtocht naar Denemarken bedrinkt hij zich en voelt hij zich bedreigd door een medepassagier die hem lijkt te achtervolgen; wanneer er 's avonds hard op de deur van zijn hut wordt geklopt, balt Arvid zijn vuist, rukt met een knal de deur open en slaat. Een paar dagen later, in het Deense dorpje waar hij met zijn moeder verblijft, ziet hij de man terug (met blauwe, gezwollen kaak) en herkent hij Mogens, een oude jeugdvriend. Gekwetst en geërgerd slaat Mogens hem op zijn beurt in elkaar. 'Onze vriendschap was voorbij, en ik begon het onmiddellijk te missen, dat wat ooit geweest was, dat wat had kunnen zijn, maar alle zomers waren weg, en niet alleen omdat ik ze na vijfentwintig jaar was vergeten, maar omdat het geen zin meer had je ze te herinneren.'
Petterson heeft een ingehouden, subtiele en zeer geslaagde roman geschreven. Als stilist werkt hij in de Amerikaanse traditie van Hemingway en Carver en Richard Ford, de traditie van de bestudeerde nonchalance, de retoriek van het onretorische, de hoge kunst van het proza dat meer toont dan zegt. Zijn lange, ritmische, tastende, vaak nevenschikkende zinnen lijken te ademen; ze zijn precies, klinken natuurlijk en bevatten genoeg zwijgzaamheid om de lezer in zich toe te laten. Het is niet gemakkelijk om zo te schrijven.
Wie Kielzog gelezen heeft, een boek uit 2001, zal de figuren van Arvid Jansen en zijn ouders herkennen. (Over de Deense jeugdjaren van de moeder ging het al in Heimwee naar Siberië, de eerste roman die van Petterson werd vertaald.) In Kielzog is Arvid geen 37 maar al 43, gescheiden intussen, vereenzaamd en helemaal op drift. Zes jaar tevoren ? dus enkele maanden na de periode die in Ik vervloek de rivier des tijds wordt beschreven ? heeft hij bij een brand op een veerboot zijn ouders en twee broers verloren. Die tragedie is ook Per Petterson zelf overkomen ? al zijn romans staan in de lange schaduw van die catastrofe. Maar Petterson schrijft geen onversneden autobiografieën: Arvid Jansen, zijn fictieve dubbelganger, dompelt hij in uitgepuurde en verhevigde situaties onder, om geduldig te ontrafelen hoe hij ze ervaart.
Aan het eind van Kielzog gooit Arvid ? die intussen schrijver is geworden ? het boek waaraan hij de voorbije twee jaar heeft gewerkt in de prullenmand. Enkele zinnen houdt hij over ? hij had ze nog maar enkele dagen eerder genoteerd, nog helemaal op drift, maar tegelijk met het gevoel dat hij zichzelf 'naar een mogelijke toekomst' schrijft. Het worden de openingszinnen van Paarden stelen, de roman die van Petterson een internationaal bekende schrijver zou maken. Die roman kun je dus ook lezen als de geslaagde poging van Arvid Jansen/Per Petterson om zichzelf opnieuw uit te vinden, om een volwassen, waardige manier te vinden om over verlies en kwetsbaarheid te schrijven. Ook Ik vervloek de rivier des tijds is zo'n kunststuk. [Eddy Bettens]
Verberg tekst